Hij is achttien en hij staat aan het begin van zijn leven. Zijn vader werkte bij Gelderman en hij is geboren in Oldenzaal. Ik loop naast hem op straat terwijl hij me de wijk Berghuizen laat zien. Een vrouw zwaait naar hem vanaf haar balkon. Een andere vrouw die matten aan het kloppen is in haar tuin doet hetzelfde. Als ons een vrouw met een pannetje soep passeert zegt hij: ‘Haar schoondochter staat op het punt de bevallen.’ Ik voel me in een dorp in de stad – de Turkse gemeenschap lijkt een kleine samenleving waar iedereen elkaar kent. De ‘noaborplicht’ geldt ook hier, al krijg ik het idee dat die iets verder reikt dan tot alleen de nabije buren. Mijn gids sleurt me mee van een theehuis naar de moskee, van zijn oude peuterklas naar het hangveldje, van een flat vol satellietschotels naar een gesloten textielfabriek. Als ik hem vraag wat hij wil worden, zegt hij stellig dat hij niet van plan is jaren te gaan studeren om dan uiteindelijk accountmanager te worden die dertig jaar wordt opgesloten in een kamertje van twee bij twee. Hij wil meer, maar wat…?
Hij was achttien toen hij naar Oldenzaal kwam. Ook zijn vader werkte bij Gelderman. Hij voelt zich als een vis in het water in Oldenzaal. Ik zit bij hem op de bank, draag pantoffels die mij twee maten te klein zijn, drink Turkse thee met zelfgebakken taart. ‘In het begin (na de coup in ’80) was het moeilijk om te accepteren dat in Turkije zo veel ellende was en de mensen dagelijks huilden, terwijl ik hier proefwerken moest maken over WO II . De werelden waren zo gescheiden. Ik kwam uit een hectische miljoenenstad en hier was alles zo rustig. Ik heb hard moeten vechten om een eigen plek te bevechten in deze samenleving.’ Nu heeft hij al jaren een goeie baan en een prachtig huis. ‘Ben je nu gewend?’ ‘Als we weg zijn geweest en het bordje Twente zien dan voelen we dat we weer thuis zijn.’ Zijn vrouw, die prachtig Nederlands spreekt, knikt nog enthousiaster dan hij. Als ik hem vraag waar hij begraven wil worden, twijfelt hij, ‘Mijn kinderen zullen denk ik niet op zondagmiddag de auto pakken om naar Turkije te rijden om me te bezoeken.’ Zijn vader, die bijna vijfenzestig is, komt binnen. Hij werkte bij Gelderman en woont al drieëndertig jaar in Oldenzaal. Toch spreekt hij nog steeds de taal niet. Ik vraag hem waarom. Zijn zoon vertaalt: ‘Ons bedrijf zorgde vroeger voor alles en dus was er altijd een tolk. We hoefden de taal toen niet te leren. Nu is het te laat.’ ‘Wilt u terug?’ Hij schudt nee.