De wind raast als een dolle over de kale pampa’s. Al uren rijd ik op smalle wegen door het zanderige niets. Nooit is er een boom, een huis of zelfs een struik. Het zijn alleen wat doornige dotjes grijs en groen die het landschap hun kleur geven. In het vorige dorp, meer dan 100 kilometer terug, was de camping een gruizig terreintje zonder een enkele boom. Dus ben ik nog steeds op zoek naar een plek voor de nacht, maar de wereld om mij heen lijkt steeds onwilliger beschutting te geven. Ik rijd langs een zoutpan en zie op de kaart dat er pas over 60 km iets komt dat op een dorpje lijkt. Dan opeens – zo maar langs de weg – een benzinestationnetje. De wind beukt op de gebladderde gevel. De slang van de pomp ligt werkeloos op het cement. Ik verwacht niet eens mensen, ik wil alleen wat luwte vinden voor de nacht. De deur van het huis klappert in de wind, een hond slaat aan. Door het raam zie ik binnen nieuwe witte tuinstoelen staan.
Als ik binnenstap blijkt het een barretje annex kiosk. Op de planken staan pakjes koekjes en Knorr bouillon. ‘Ola!’ roep ik. Er verschijnt een meisje van een jaar of tien, gevolgd door een man zonder boventanden. Ze hebben geen bezwaar als ik achter hun huis kampeer.
Vaak heb ik op mijn reizen een fotoboekje bij me van Nederland. Vooral als ik de taal nog niet goed spreek is dat een makkelijke manier om te communiceren. Met een paar woorden kan ik iets vertellen over waar ik vandaan kom. Vol bewondering kijken ze naar de plaatjes en als ik bij de foto van het strand en de vuurtoren van Texel in gebrekkig Spaans zeg: daar woon ik, roept het meisje enthousiast: ‘Papa, zij woont ook in het zand!’