ANNA IN DE ANDES 8

Na twee maanden in de natuur rijd ik de laatste dagen opeens door verstedelijkt gebied. Bijna alle Chilenen wonen in het midden van het land, lekker bij elkaar. Toch vertellen deze mensen mij horrorverhalen als ik zeg dat ik naar de hoofdstad onderweg ben: ‘Pas op, het is gevaarlijk, daar jatten ze alles!’ Maar ik heb geen keus. Al twee weken heb ik problemen met de extra accu in de auto, waardoor ik mijn laptop niet meer kan opladen en dus niet kan schrijven. In geen van de dorpjes of stadjes onderweg kunnen ze me helpen en het is schokkend te merken dat schrijven met pen en papier niet meer goed gaat. Dus rijd ik over de Panamericana naar Santiago, met rechts van me altijd de Andes met hun witte toppen. Hoe dichter ik de metropool nader des te grauwer worden de bergen, tot ze verdwijnen in de smog.
Ik ben de stad nog niet in of ik raak vast in een file. In geen maanden heb ik zo veel verkeer gezien, laat staan erin gestaan. Zwetend zit ik achter het stuur en schuifel voort, op zoek naar een plek om te overnachten en een veilige parkeerplaats, want kamperen kan en mag hier niet. Als de straten stiller worden en de buurt onaangenamer, vind ik eindelijk een plek zonder gele stoeprand (verboden te parkeren). De auto alleen achterlaten is opeens best eng, per slot is het deze hele reis mijn bed, werkkamer en keuken. Wanneer ik de straat uitloop zie ik uit mijn ooghoek dat er een man op mijn wagen afloopt die iets onder de ruitenwisser stopt. Ik loop terug en kijk wat het is.
Ik ben Joselito zegt de man, parkeren kost hier geld, een half uur zoveel, een uur zoveel en bij langere tijd wordt het goedkoper. Let je ook op mijn auto? vraag ik. Natuurlijk, zegt hij, zolang ik erbij ben gebeurt er niets. Als ik twee uur later terugkom, zit hij tegenover de auto op een stoel zijn nagels schoon te maken. Zal ik je auto ook wassen? vraagt hij als ik hem betaal.

Ga naar de vorige of volgende column.