In de Tubantia van 31 december 2003 stond geschreven:
Nog één keer Threes Anna columniste laat zich met zes Oldenzalers uit over de ziel van de Boeskoolstad. Massaal reageerden de anders toch vrij stugge Oldenzalers op de column die de Amsterdamse schrijfster, regisseur en fotografe Threes Anna Schreurs in november dagelijks schreef voor deze krant. Ze deden dat veelal door een reactie te geven op de website.
Ter afsluiting van het jaar is Threes Anna gevraagd nog één keer een bijdrage te leveren, en wel over de ziel van Oldenzaal. Zes Oldenzalers die op een ontwapenende manier op haar column reageerden is gevraagd zich ook eens uit te laten over dat onderwerp. Hun bevindingen en die van Threes Anna treft u vandaag aan op deze Oudjaarspagina.
THREES ANNA ZOEKT… DE ZIEL
Ik sta op de tram te wachten. Het is koud en het regent. Naast me staat een opa met zijn kleindochter. Het meisje babbelt in rap Twents over ijsberen en olifanten, die ze net in Artis heeft gezien. Opa antwoordt haar met knikjes. Eindelijk komt de tram. Als we instappen kijkt het meisje me aan en begint te lachen. De tram is vol. We staan allemaal met onze natte jassen tegen elkaar aangedrukt. ‘Ik ken jou,’ zegt ze. ‘Ik jou niet,’ zeg ik. Haar opa probeert zich een beetje om te draaien om te zien met wie zijn kleinkind praat. Ik zie hem denken terwijl hij zich verder draait. ‘Jij bent toch die… die van die column?’ Ik knik. De lach van het meisje wordt nog breder. ‘Mijn papa vond jou leuk maar mijn mama en opa niet.’ De man probeert weer terug te draaien maar het lukt niet. ‘Tante An heeft al je verhaaltjes uitgeknipt,’ gaat het meisje door. De man wil iets zeggen maar hij twijfelt. Hij kijkt naar zijn kwetterend nageslacht en zegt dan: ‘Jij vond ons niks, hè?’ Het is een knappe grijzende man, hij heeft een prachtige stem en een leuk meisje bij zich. Waarom stelt hij nou ook weer diezelfde vraag? De vraag die ik al zo vreselijk vaak uit de mond van Oldenzalers heb gehoord. Jij vindt ons niks, hè? Jij vindt ons achterlijk, hè? Jij vindt ons boeren, hè? Ik heb me al vaak afgevraagd of Oldenzalers misschien een minderwaardigheidscomplex hebben: het lijkt wel of ze willen dat ik ze op de ziel trap en zeg dat ze in mijn ogen niks, achterlijk en boeren zijn. Maar dat zeg ik niet, want dat vind ik niet. Ik heb ontdekt dat de mensen die in Oldenzaal wonen met hart en ziel van hun gemoedelijke wereld houden en die met hand maar voornamelijk tand verdedigen. Dat het behouden van die gemoedelijkheid tot consequentie heeft dat niemand boven het maaiveld mag uitsteken, dat de hechte gemeenschap alleen in stand kan worden gehouden doordat men slechts elkáár de bal toespeelt en iedereen zich moet aanpassen aan de ongeschreven regels zijn slechts voorwaarden voor dit geluk. Voor Oldenzalers zijn deze voorwaarden geen probleem, ze maken de wereld onder ’n Oal’n Griez’n juist overzichtelijk, veilig en rustig. En ik vind het bijzonder dat men dat kan, want ík kan dat niet.
‘De Munt. Overstappen op de lijnen 16, 24 en 25!’ schalt het door de tram. Mijn halte. De man kijkt me nog steeds afwachtend aan. ‘Nee, ik vind jullie bijzonder. Maar ik ben wel blij dat ik niet langer jullie borrelpraat, slaapkamerruzie of ochtendwake ben.’ De tram stopt. De deur gaat open. ‘Goeie reis naar huis en doe de Plechelmus de groetjes van me.’
Ik sta weer buiten in de regen. Het meisje zwaait. De man niet. Ik zie hem denken: Maar het is ónze Plechelmus.