Hijgend aangekomen bij de Boliviaanse grens, zie ik ondanks de hoogte (3500 meter) overal mensen rennen met zakken en karren vol goederen. Hier start de RUTA 40. In het begin van mijn reis reed ik het zuidelijk deel van deze legendarische 5000 kilometer lange weg langs de flanken van de Andes. Nu begin ik aan het noordelijk deel. Ik laat de bedrijvige vrouwen met hun kleurige doeken achter in het grensstadje en rij terug de stilte in.
De zon brandt en al snel wordt de weg smaller en zanderiger. Veel meer dan hier en daar een half ingestort boerderijtje zie ik niet. Opeens passeer ik een grote hoeveelheid lama’s die zijn samengedreven tussen vier kleiwalletjes. Zijn ze ze aan het scheren? De boer en zijn familie, die te midden van de lama’s staan, heten me welkom. Deze indianen blijken een jaarlijks ritueel uit te voeren, waarbij ze moeder aarde eren en om regen en vruchtbaarheid smeken.
De wind blaast over de vlakte terwijl cocabladeren in onze mond verdwijnen en daarna in een gat in de grond, net als wijn en bier, en nog meer bier en wijn. Dan zijn de lama’s aan de beurt. Uit de kudde worden een mannetje en een vrouwtje gekozen. De boerinnen knopen tientallen stukjes knalroze wol in de vacht om daarna ook bij hen cocabladeren en wijn in hun bek te proppen en te gieten. Dan verschijnt de boer met zijn mes. Hij snijdt bij beide beesten een hap uit hun oren en dept het bloed dat vrijkomt op met een prop wol. Met die natte pluk begint hij strepen te trekken op ieders wangen, ook de mijne, in de hoop dat de beesten veel nakomelingen zullen krijgen. Bij het afscheid, ik ruik naar bloed en lamastront, roep ik enthousiast: ik hoop dat het snel en veel zal regenen.
Met al de drank in mijn kop wil ik niet ver meer gaan rijden en gelukkig bereik ik al snel een dorpje, een spookdorpje, waar nog drie gezinnen wonen in de verder verlaten straatjes. De wind is verder aangewakkerd en raast tussen de afgebrokkelde huizen. Ik vind een plekje in de luwte.
Om twaalf uur schrik ik wakker van een knal. De regen klettert tegen het tentzeil. Het onweer is losgebarsten op de hoogvlakte. Steeds harder schieten de lichtflitsen door de lucht en rollen de donders om mijn heen. De bodem trilt, ze komen van voor, van achter, van boven. Als een immense deegroller dendert het geluid over de vlakte in een poging alles met zijn geluid te verpletteren. Ik denk, had nou toch je mond gehouden.