ANNA IN DE ANDES 11

Mijn moeder was bang om auto te rijden, als we vroeger op vakantie naar de Achterhoek gingen, was ze al weken vooraf bezig met het plannen van de route. Voor het eerst deze reis ben ook ik aan het plannen.
Ik begon bijna drie maanden terug in Argentinië, reed langs de Andes naar het zuidelijkste deel van het continent en vervolgens aan de andere kant, door Chili, weer omhoog. Nu helemaal in het Noorden van het smalle land moet ik over de bergrug terug naar Argentinië. Maar mijn eerste poging erover heen te gaan mislukt. Op 3500 meter hoogte begint de auto opeens blauwe rook uit te spugen. Ik draai om. Terug in een stadje en met hulp van experts wordt me duidelijk dat sommige auto’s, zoals de mijne dus, niet tegen ijle lucht kunnen. Toch heb ik weinig keus, of over de imposante bergen heen, of een paar duizend kilometer terugrijden naar een lagere pas.
Met de kaart op tafel besluit ik het erop te wagen. In drie dagen moet het lukken. Tot 2500 meter zal geen probleem zijn. Dan de grote klim over de 4800 meter heen tot aan de grens en tot slot de afdaling. De nacht voor de grote klim zie ik lichtjes van wagens naar beneden slingeren. Ik weet welke weg ik morgen ga beklimmen.
Met genoeg drinkwater en eten sla ik de weg naar de pas in. Alsof hij me uitzwaait staat langs de weg een eenzame tuinstoel. Ik groet terug. Bij 3500 meter begint de wagen weer te roken. Ik denk: rustig blijven, straks ben je over de top. Maar elke kilometer hoger begint hij meer te protesteren, wat eerst witte rook is, wordt blauw, wordt zwart. Door niet harder te rijden dan 16 km per uur blijft het wittig. Stapvoets kruip ik omhoog. Het eerste uur ben ik nog rustig, zwaai naar vrachtwagens die me inhalen. Dan begin ik me zorgen te maken. Ik ben na uren klimmen nog steeds niet op het hoogste punt. Vervolgens raak ik langzaam hopeloos, want er is een heel harde wind gaan waaien, zo hard zelfs dat ik mijn portier niet opengeduwd krijg als ik een pauze wil nemen. Elke keer als ik denk, ik ben er, verschijnt er een volgende hogere berg waar ik ook nog overheen moet. Als de zon over haar hoogtepunt heen is, heb ik het hoogtepunt van de tocht nog lang niet bereikt. Ik word bang en denk aan mijn moeder die het in haar Daf al een avontuur vond Doetinchem te bereiken. Wanneer het buitenmenselijke berglandschap schaduwen begint te vertonen, weiger ik nog langer langzaam te gaan. Ik wil niet overnachten op deze desolate hoogvlakte op bijna 5000 meter samen met de oppermachtige wind. Ik geef gas, grote wolken zwarte en blauwe rook spuiten naar buiten. Ik probeer naar de schoonheid van de bergen te kijken maar zie alleen de rook. Als het bijna donker is, is daar opeens het eerste teken van menselijkheid, de grenspost. Tussen wat verlaten gebouwen zoek ik beschutting.
Als ik wakker word is mijn drinkwater bevroren en heeft de hoogteziekte me in haar greep. Wankel en hijgend haal ik mijn stempels en moet van de douanier even aan een fles pure zuurstof. Met nieuwe moed stap ik weer in, want in Argentinië begint de afdaling. Als ik wegrijd begrijp ik voor het eerst de angst van mijn moeder.

Ga naar de vorige of volgende column.