Als ik daar waar veel mensen wonen weer achter me heb, voel ik me gelukkig, hoe kaler en desolater het wordt des te meer ik geniet. Hobbelend over een smal pad klim ik de berg over. Langer dan ik wilde moest ik in de stad blijven, want de problemen met mijn extra accu wilden niet verdwijnen, zelfs nadat ik een nieuwe had aangeschaft. Ik wees bij de installatie de man in de garage op het verschil van aantal kabels links en rechts, het zat eerst toch anders? Ik werd vriendelijk doch resoluut weggelachen, nee, die kabels zaten goed.
Maar de volgende dag zoemde en trilde de apparatuur in de auto vreemd en bleken de problemen niet verdwenen. Bijna hopeloos gebruikte ik mijn hulplijn, mijn garage in Nederland, en vroeg om advies. Na een paar opmerkingen was ik erachter dat een van de kabels niet was aangesloten, die waarnaar ik had gewezen. Ik herinnerde me opeens weer dat ik, ik was negentien en had mijn eerste motor, op straat voor het huis aan het sleutelen was, er kwam een man langs die nieuwsgierig over mijn schouder mee ging kijken hoe ik met behulp van een soort doehetzelf-boek mijn carburateur schoonmaakte. Het was een pielwerkje en ik had al mijn concentratie nodig. ‘Nee, bromde de voorbijganger, ‘dat moet je anders doen.’ Hij duwde me opzij, draaide zijn rug naar me toe en begon aan mijn motor te friemelen, tot ik een knak hoorde, vervolgens een diepe zucht, waarna hij opstond, knorde: ‘dat ding is rot,’ en doorliep, mij met de scherven achterlatend. Dat was meer dan vijfendertig jaar gelden, ik had toch gedacht dat de feministische golf niet aan me voorbij was gegaan en me niet weer door zo’n sukkel zou laten overbluffen.
Ben blij weer hoog in de bergen te zijn, waar alleen de geiten knorren, het zand gromt, de zon me lastigvalt en een eenzame tuinstoel door haar hoeven gezakt langs de kant van de weg ligt.